Er was een paadje, diep in het bos, dat de kortste weg was van de Woeste Savanne naar de Heldere bron. Vaak als er dorstige dieren liepen, stoof er plotseling iets uit de grond. Iedereen schrok enorm en sprong het struikgewas in, tot ze zagen wie het was. 'Dat is die Boender weer! riepen ze een beetje boos, terwijl ze uit de struiken kropen en hun veren en vacht weer fatsoeneerden.
Eigenlijk heette hij Boeroendoek, maar iedereen noemde hem Boender. Hij woonde diep in de grond in een fijn hol waarin hij allemaal eten bewaarde. Vanaf dat hol was er een meterslange gang naar buiten. Dat vond hij fijn, want dan kon hij een goede aanloop nemen zodat hij razendsnel uit de grond schoot. Dat andere dieren daarvan schrokken, vond hij grappig, hij moest er altijd piep-piep-piep om lachen.
Boeroendoek hield namelijk van hard rennen. Heel hard rennen,
zo snel als hij maar kon.
Hij vond het ook leuk om grote sprongen te maken. Kunstige sprongen. Dan nam
hij een aanloop, sprong hoog in de lucht en maakte dan pirouettes en salto’s. Soms rolde hij zich op tot een balletje zodat hij heel snel kon tollen en
draaien, soms strekte hij zijn pootjes, staart en nek zo ver mogelijk uit zodat
het leek alsof hij vloog. Maar meestal rende hij, soms wel kilometers ver, en
hij nam dan altijd nootjes en zaden mee terug naar zijn holletje.
Op een mooie dag rende Boender op z’n allersnelst een heuvel af, zo
snel dat zijn ogen gingen tranen. Daarom kneep zijn hij ogen dicht terwijl hij
bleef rennen. Hij kon niet meer stoppen!
hij opende zijn ogen op een kiertje en zag dat er een grote steen in de weg lag.
Hij sprong, raakte nog net de steen met een achterpootje en vloog wild tollend
de lucht in. Met een grote boog plofte
hij bovenin een stekelstruik.
Draaierig bleef hij met zijn pootjes wijd een tijdje in de struik hangen. Toen hij een beetje was bijgekomen schudde hij zijn kopje en ging heel voorzichtig op weg naar beneden. Hoe voorzichtig hij ook was, bijna elke keer als hij een pootje verzette raakte hij, au-au, weer een stekel. Toen hij eindelijk weer op de grond stond, voelde het alsof hij overal was geprikt.
Op de Grote Uitdeeldag voelde hij zich nog steeds geprikkeld,
dus toen hij bij de zwarte kist kwam vroeg hij aan de Bazin of zij iets kon
bedenken zodat hij nooit meer in een stekelstruik zou belanden. Uit een hoekje
van de kist pakte de Bazin een paar brede snorharen.
‘Is dit wat voor je? Met deze snorharen heb je geen last meer van de wind als
je hardloopt.’
Boeroendoek knikte blij.
‘Je mag nog twee dingen uitkiezen, als je wil.’
Boeroendoek keek in de kist en zag een mooi pluizige staart met een bolletje
aan het eind.
‘Ooh, wat mooi, mag ik die hebben? Dan kan ik nog mooiere sprongen maken.’
Toen de pluizige staart goed vast zat, kwam de hamster met veel te bolle wangen huilend aan trippelen.
De Bazin troostte de hamster, nam voorzichtig de streepjes van haar ruggetje en legde die weer in de kist. Boeroendoek kon zijn ogen niet van de strepen afhouden. Wat zouden dat geweldige racestrepen voor hem zijn, hij zou er nòg flitsender uitzien!
Hamster had weer gewone wangen en knabbelde op een blaadje
terwijl hij blij wegliep
De Bazin draaide zich naar Boeroendoek, zag hem kijken en wist gelijk het laatste
wat hij wilde hebben. Ze pakte de streepjes en aaide die op zijn rug.
‘Doe je wel voorzichtig, het duurt nog een paar dagen voor alles goed vast zit.’ zei de Bazin.
‘Heel voorzichtig.’ antwoordde Boeroendoek.
Rustig rennend ging Boeroendoek naar zijn hol, door de lange gang naar zijn
voorraadkamer en bleef daar drie dagen. Er was genoeg te eten, maar Boeroendoek
wilde zo graag hard rennen en hoog springen. Hij ging dan klaar staan, dacht aan
die vreselijke stekelstruik en ging dan maar weer liggen, terwijl hij op een
besje knabbelde.
Eindelijk, na drie dagen, durfde hij weer naar buiten te gaan.
Hij ging in de starthouding staan, begon te rennen door de gang, steeds harder, totdat hij als een wervelwind uit de grond stoof. De neushoorn die net langsliep, schrok zo erg dat hij opzij rolde, midden in een stekelstruik, Gelukkig had hij stevige pantserplaten, dus het deed geen pijn.
‘Wat ben je toch een Boender’ bromde de neushoorn toen hij weer op zijn poten stond.
Boeroendoek zag dat alles goed was, sprong hij van blijdschap hoog in de lucht en maakte wel drie salto’s. Het pluizebolletje aan zijn staart zwaaide sierlijk rond, het zag er prachtig uit.
‘Wat een mooie sprong Boeroendoek.’ zei de neushoorn en stampte met zijn vier poten op de grond, zo knap vond hij het.
En zo is het gekomen dat de Boeroendoek brede snorharen heeft, een pluizige staart met een bolletje aan het eind en racestrepen op zijn rug.
Oh ja, als je wil weten waarom de hamster huilde, dat staat in de fabel 'De Hamster'.
Wat een vrolijk dier!
BeantwoordenVerwijderenFijn verhaal, junior!
BeantwoordenVerwijderen